woensdag 14 april 2021

De democratie versterken

De rede is zoek


De 30ste september 2020 kunnen we als een keerpunt beschouwen in de ontwikkeling van de rechtsstaat in Nederland waar onze democratie op gegrondvest is. Op die datum werd namelijk met overgrote meerderheid in de Tweede Kamer de Motie Klaver aangenomen, die de weg vrij zou maken voor het instellen vanaf 1 december datzelfde jaar van een mondkapjesverplichting in gesloten openbare binnenruimten. Hierna zouden achtereenvolgens een algehele sluiting van winkels, horeca en onderwijsinstellingen, het begin van een grootscheepse vaccinatiecampagne en een avondklok volgen: stuk voor stuk omstreden maatregelen die alle het kenmerk hebben in meer of mindere mate in te grijpen in de persoonlijke levenssfeer van de individuele burger en hem in zekere zin de zeggenschap over zijn eigen lichaam ontnemen, om over de economische schade maar niet te spreken.

In het betreffende debat in de Tweede Kamer hoorde men alleen argumenten als "alle beetjes helpen" of minder nobele uitlatingen als "gedragsbeïnvloeding" of "een signaal afgeven". Een rationele analyse van de voor- en nadelen op grond feiten en kennis ontbrak echter volledig, ondanks dat men zelfs toen al veel wist over het effect van mondkapjes bij de overdracht van het covid-19 virus. Het aannemen van de motie kwam zelfs voor de regering als een volslagen verrassing, daar er tevoren een redelijk breed gedragen consensus was onder alle betrokkenen bij de beleidsvorming (RIVM, OMT, regering, Tweede Kamer) dat mondkapjes slechts een zeer beperkt nut hadden bij het voorkomen van besmettingen met covid-19.

De redengeving voor de overige maatregelen waren zeker niet van betere kwaliteit. Op 16 februari oordeelt de rechter dat de avondklok, die drie weken daarvoor (23 januari) was ingesteld, onmiddellijk moest worden opgeheven met een argumentatie die aan duidelijkheid niets te wensen overliet (afwezigheid van spoedeisendheid en proportionaliteit, ongeoorloofde inperking van een aantal grondrechten). In plaats van het oordeel van de rechter te respecteren vond de regering het nodig met spoed in hoger beroep te gaan en een aparte noodwet te maken ten einde de avondklok te kunnen handhaven. Bij de behandeling in de Tweede Kamer werd die noodwet wederom zonder het stellen van kritische vragen en zonder het voeren van een fundamentele discussie aangenomen.

Onderwijl werd ook nog tussen neus en lippen door het rapport de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag “Ongekend Onrecht” over de zogeheten “toeslagenaffaire” gepubliceerd, waarin ruim 30.000 gezinnen gedurende 15 jaar groot onrecht is aangedaan. In dat rapport wordt geconcludeerd dat alle betrokkenen, te weten regering, volksvertegenwoordiging, rechtsspraak en belastingdienst op zijn minst ernstig tekort hebben geschoten, een waar teken aan de wand.

Het voorlopige dieptepunt kwam op 25 maart 2021 toen Kajsa Ollongren in haar functie van verkenner voor een nieuwe regering na de algemene verkiezingen van 17 maart 2021 per ongeluk een aantal vertrouwelijke aantekeningen zichtbaar hield voor een fotograaf waarop duidelijk de tekst te lezen was “positie Omtzigt: functie elders”, betrekking hebbend op het wegwerken van genoemde parlementariër, bekend om zijn integriteit, eerlijkheid en vasthoudendheid en die eerder de genoemde toeslagenaffaire aan het licht bracht. Later heeft Mark Rutte, demisionair minister-president en winnaar van dezelfde algemene verkiezingen en als zodanig wederom kandidaat voor het minister-presidentschap, moeten toegeven deze uitspraak gedaan te hebben nadat dit eerst ontkend te hebben, het vertrouwen in hem hiermee danig ondermijnend waardoor wellicht nieuwe algemene verkiezingen nodig zijn.

Wat er fout ging

Bij het aannemen van al die controversiële maatregelen zien we eenzelfde patroon: het uitblijven van een fundamentele discussie op grond van feiten en kennis, het weigeren nieuwe kennis en ervaring te accepteren, het weigeren de vele betrouwbare informatiebronnen te raadplegen die er zijn en in plaats daarvan het blind vertrouwen op één enkele informatieverschaffer (in het geval van het anti-covidbeleid het RIVM), wier bevindingen als geloofsdogma´s worden geaccepteerd, en het niet stellen van kritische vragen waarbij de weinigen die toch de dapperheid daartoe tonen hoogmoedig weggezet worden als “complotdenkers”, “nepnieuwsverspreiders” en “virusontkenners”.

Dit is geheel het tegengestelde gedrag wat van volksvertegenwoordigers verwacht wordt, over de oorzaak waarvan men natuurlijk alleen maar kan speculeren, doch waarbij angst en paniek een rol kunnen spelen, daar het doorgaans dat soort instincten zijn die tot de beschreven tunnelmentaliteit leiden.

De Nederlandse burgers hebben er evenwel onverkort het recht op dat controversiële maatregelen, vooral als die inperking van grondrechten met zich meebrengen, genomen worden op grond van een rationele afweging van voor- en nadelen, waarbij zorgvuldig alle belangen die in het geding kunnen zijn, tegen elkaar afgewogen worden en niet, zoals in de coronacrisis overduidelijk het geval is, op grond van emotioneel gevoede geloofsdogma´s; voor ieder lid van de Tweede Kamer dient onverkort het “wij weten” te prevaleren boven het “wij vinden”.

Aan de andere kant is het eigenlijk wel te begrijpen dat in feite niemand in Nederland (en ook daarbuiten) goed met de coronacrisis weet om te gaan: degenen die de laatste echte wereldwijde crisis nog bewust mee hebben gemaakt (de tweede wereldoorlog) zijn inmiddels ten minste 85 jaar oud, terwijl in Nederland de laatste werkelijk grote ramp zich in 1953 voordeed (watersnoodramp met rond 2.000 dodelijke slachtoffers). Na die tijd is Nederland evenwel een oase van vrede, welvaart en vrijheid geweest en de weinige problemen die er waren, waren goed oplosbaar zonder onredelijke opofferingen te vragen van de bevolking. In feite is Nederland één van de weinige landen geworden die geen problemen heeft, hoogstens uitdagingen en dan komt een crisis als de coronapandemie zeer hard aan.

Nieuwe controlemechanismen

Desalniettemin zal, wanneer de crisis voorbij is, of we geleerd hebben ermee om te gaan, er een serieuze reflectie moeten plaatsvinden over hoe wij kunnen garanderen dat in het vervolg onverstandige overheidsbesluiten niet meer zonder nadere kritische analyse in werking treden en dan niet alleen in tijden van crises, maar ook om toekomstige “toeslagenaffaires” te voorkomen. Het antwoord zal gezocht moeten worden in een algehele versterking van de democratie en de rechtsstaat waarop deze gegrondvest is.

Wij hebben extra controlemechanismen nodig om alle overheidsbeslissingen nogmaals kritisch te kunnen beoordelen en in het uiterste geval, na in werking te zijn getreden, terug te kunnen draaien als achteraf blijkt dat deze niet op voldoende maatschappelijk draagvlak hebben kunnen rekenen. Gelukkig kent onze staatsrechtelijke ordening reeds drie instituties die de rol van extra controlemechanisme op zich kunnen nemen: dat zijn de Eerste Kamer, de rechtspraak en de burgemeester.

Evenwel, in een volwassen democratie is het onaanvaardbaar dat burgers als onmondige onderdanen behandeld worden en niet zelf de mogelijkheid hebben direct invloed uit te oefenen op het besluitvormingsproces in de gelederen van het openbaar bestuur. Hiertoe behoren het recht van referendum en een overgang naar volledig open kieslijsten ten einde een grondige democratisering van de politieke partijen af te dwingen. Bespreken wij nu één voor één hoe aan deze controlemechanismen praktisch gestalte gegeven kan worden.

De Eerste Kamer

De rol van de Eerste Kamer, waarvan de leden indirect via de Provinciale Staten gekozen worden, blijft tot op heden beperkt tot het beoordelen van wetsontwerpen op hun technische aspecten zonder verder op de inhoud in te gaan. Om haar rol als filter te kunnen vervullen zal de functie van de Eerste Kamer versterkt moeten worden door deze de wetsontwerpen ook inhoudelijk te laten beoordelen waarbij hun invalshoek niet hun loyaliteit aan de politieke partij is waaraan zij onvermijdelijk zijn verbonden, maar de groep burgers die zij vertegenwoordigen. De Eerste Kamer kan dan een wetsontwerp goedkeuren, afkeuren of voorwaardelijk goedkeuren met “bindende adviezen” tot verbetering.

Daartoe dienen de leden van de Eerste Kamer in het vervolg direct gekozen te worden en, om de band tussen hen en de burgers die zij vertegenwoordigen te verstevigen, gekozen te worden volgens een districtensysteem waarin de districten klein genoeg zijn om een directe band tussen afgevaardigde en kiezer mogelijk te maken, maar groot genoeg om de politieke pluraliteit te garanderen. Een dergelijke gedachtegang sluit bij voorbaat het Britse systeem van één afgevaardigde per district uit, daar het een concentratie van de politieke macht in twee grote politieke partijen met zich mee zou brengen, een situatie die in de Nederlandse politieke cultuur onwenselijk wordt geacht.

In plaats daarvan moet men denken aan districten van tussen de 500.000 en 1 miljoen inwoners. Een district bestaat dan altijd uit ten minste één provincie. De provincies Groningen, Friesland, Drenthe, Flevoland en Zeeland vormen dan ieder één district. Overijssel, Utrecht en Limburg worden dan ieder in twee districten gedeeld, Gelderland in drie, Noord-Brabant en Noord-Holland in ieder vier en ten slotte Zuid-Holland in vijf of zes. Ieder district krijgt een aantal zetels in overeenstemming met het aantal inwoners, dat voor iedere verkiezing wordt vastgesteld volgens de verdeelsleutel 1 zetel per 230.000 inwoners met een minimum van twee zetels per provincie, om voor Flevoland en Zeeland geen ondervertegenwoordiging te creëren.

Om hun objectiviteit te bevorderen kan het niet zo zijn dat de leden van de Eerste Kamer politieke loopbanen nastreven. Zij mogen dus niet een voltijds politieke functie hebben gehad onmiddellijk voorafgaand aan hun verkiezing als lid van de Eerste Kamer. Eveneens mogen zij niet verkozen worden als lid van de Tweede Kamer, minister of staatssecretaris of tot commissaris des Konings of burgemeester worden benoemd na beëindiging van hun ambt als lid van de Eerste Kamer. Het ambt van “senator” dient een eervolle, doch goedbetaalde nevenfunctie te blijven voor iemand uit de samenleving die de roeping voelt de belangen van zijn medeburgers direct in de nationale politiek te behartigen.

Er ontstaat dan een structuur waarin de wetten en besluiten in de Tweede Kamer ontworpen worden en vanuit politieke invalshoek worden belicht, doch in de Eerste Kamer op hun technische en maatschappelijke haalbaarheid worden getoetst, waarin een wet niet in werking kan treden voordat deze ook door de Eerste Kamer is goedgekeurd. Menig controversiële wet of besluit had er mogelijk anders uitgezien indien een Eerste Kamer deze vanuit een direct burgerperspectief had kunnen toetsen. Te denken valt aan de harde wetgeving die tot de als uitermate pijnlijk ervaren toeslagenaffaire heeft geleid, het besluit om het aardgas te vervangen voor andere energiebronnen of recentelijk de noodwet onder welke vele omstreden vrijheidsinperkende maatregelen mogelijk zijn geworden.

De rechtsspraak

De toeslagenaffaire en recentelijk op 26 februari 2021 het terugdraaien in hoger beroep van een vonnis tegen de avondklok heeft duidelijk aan het licht gebracht dat de Nederlandse rechtsspraak in het algemeen weigert overheidsbeleid in twijfel te trekken, ook wanneer deze mogelijk in conflict komt met de Grondwet. De rechtsspraak in landen om ons heen, zoals België, Duitsland, Oostenrijk, de Scandinavische landen, Zuid-Europese landen, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, is doorgaans minder toegevend als grondrechten in het geding kunnen zijn. Is de Nederlandse rechtsspraak daardoor minder onafhankelijk?

Het antwoord moet gezocht worden in onze Grondwet. Die bepaalt namelijk in artikel 120 dat de rechter niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen treedt, hetgeen in de praktijk betekent dat regering en gezamenlijke volksvertegenwoordiging toe moeten zien op de grondwettelijkheid van de wetten die zij zelf creëren. Tot voor kort is dat altijd goed gegaan daar de wetgever traditioneel de wetten met uiterste zorgvuldigheid samenstelde en de overlegcultuur, zo typisch voor de Nederlandse samenleving waarvan de politiek een afspiegeling is, altijd voor goed afgewogen wetsteksten heeft gezorgd. De toeslagenaffaire en de noodwet lijken evenwel op een kentering in onze zorgvuldigheidstraditie te duiden; de haast waarmee de avondklok in een wet gegoten werd, met instemming van de voltallige volksvertegenwoordiging, na de negatieve uitspraak in deze van de voorzieningenrechter op 16 februari 2021, geeft te denken en vraagt om directe toetsingsmogelijkheden van wetten aan de Grondwet in de Nederlandse rechtsspraak.

Vanaf 2002 tot 2018 is er een discussie geweest om grondwettelijke toetsing door de rechter mogelijk te maken. Via een omweg bestaat deze al. Artikel 94 van de Grondwet bepaalt namelijk dat de Nederlandse wetgeving niet van toepassing is als deze in strijd is met internationale verdragen. Nederland is volwaardig lid van de Europese Unie, die in haar Grondwet dezelfde grondrechten heeft opgenomen als de Nederlandse Grondwet. Hierdoor heeft iedere Nederlandse rechter een indirecte mogelijkheid wetten te toetsen op hun grondwettelijkheid. Desalniettemin blijkt deze mogelijkheid niet voldoende; het vraagt om een wijziging van artikel 120 van de Grondwet, waarbij het de vraag is of de Nederlandse rechter niet alleen het recht, maar zelfs de plicht krijgt om bij zijn oordelen de onderhavige wetten aan de Grondwet te toetsen.

De burgemeester

Met afgrijzen hebben we beelden moeten aanschouwen van demonstranten die door politieagenten tot bloedens toe in elkaar werden geslagen om het enkele feit een moeilijk meetbare veiligheidsafstand niet in acht te hebben genomen of niet snel genoeg opzij te zijn gegaan. Het betrof altijd demonstraties tegen maatregelen die in het kader van de covidpandemie genomen waren. De Mobiele Eenheid werd altijd opzichtig opgesteld met het kennelijke doel een grimmige sfeer te creëren en mensen ervan te weerhouden deel te nemen.

In Nederland is het de burgemeester die de inzet van bepaalde politie-eenheden bepaalt. In Nederland is de burgemeester een benoemd persoon. Zou de beslissing wellicht anders geweest zijn indien de burgemeester een door de inwoners van de betreffende gemeente gekozen persoon geweest ware? Een benoemde burgemeester behartigt niet noodzakelijk de belangen van de inwoners van zijn gemeente. Een gekozen burgemeester zal veel meer geneigd zijn dit wel te doen. In feite zou iedere bestuurder die een wetgevend of uitvoerend ambt bekleedt een gekozen persoon moeten zijn. De tijd is rijp voor gekozen burgemeesters en commissarissen des Konings.

Het recht van referendum

Het referendum: een geroemd en verguisd controlemiddel tegelijkertijd. Het wordt geroemd omdat het de burgers in staat stelt direct hun mening te geven en invloed uit te oefenen op overheidsbeleid. Het wordt verguisd omdat de gevolgen onvoorzienbaar kunnen zijn indien het middel onzuiver en onzorgvuldig gebruikt wordt. Desondanks is het uit één van de meest volwassen en gelouterde democratieën ter wereld, Zwitserland, niet weg te denken.

Men kan spreken over onzuiverheid in een referendum als er twist ontstaat over de geldigheid en uitslag ervan. Om dit te voorkomen dienen aan ieder referendum de nodige eisen te worden gesteld. Ten eerste de vraagstelling. Deze dient eenduidig te zijn en zodanig geformuleerd te worden dat die alleen met een volkomen “ja” of “nee” beantwoord kan worden, waarbij in het geval van “nee” de bestaande situatie gehandhaafd blijft. Dit houdt in dat zowel de mogelijke gevolgen van de beslissing als ook de mogelijke alternatieven volledig bij de kiesgerechtigden bekend moeten zijn.

Een voorbeeld is een eventueel referendum over afschaffing van de Euro als betaalmiddel in Nederland. Een vraagstelling als “vindt u dat de Euro afgeschaft moet worden als betaalmiddel in Nederland?” voldoet niet, want er wordt geen alternatief voorgesteld waardoor de vraag niet met een volkomen ja of nee beantwoord kan worden. Een vraagstelling als: “vindt u dat de Gulden wederom het enige wettige betaalmiddel in Nederland moet worden met uitsluiting van ieder ander betaalmiddel?” is de juiste vraagstelling voor een referendum over handhaving of niet van de Euro, want het vraagt niet alleen om afschaffing van iets dat nu geldt of bestaat, maar sluit tegelijkertijd een éénduidig alternatief in; dit is een vraag die met een volkomen ja, in welk geval de Gulden de Euro vervangt, of nee beantwoord kan worden, waarbij de Euro in het laatste geval het enige wettige betaalmiddel blijft.

Ten tweede de representativiteit. Twee variabelen spelen hierbij een rol: de opkomst en de uitslag. Vooral daar waar de uitslag van een referendum de toekomst van vele generaties kan bepalen mag men eisen dat de gewenste verandering in de bestaande situatie op voldoende maatschappelijk draagvlak kan rekenen.

Ten derde de aard van het referendum. Men zou moeten onderscheiden in correctieve, legislatieve en fundamentele referenda. Een correctief referendum dient om overheidsbeslissingen te corrigeren die na in werking te zijn getreden niet blijken te functioneren of niet op voldoende maatschappelijk draagvlak blijken te kunnen rekenen. Een legislatief (of wetgevend) referendum is zoals het in Zwitserland bestaat, waar het een in de Grondwet van 1848 gegarandeerd grondrecht is. Een groep burgers heeft het recht een wetsvoorstel, na beoordeling door een onafhankelijk college die het op juridische en logische consistentie van vraagstelling en inhoud controleert, direct aan referendum te onderwerpen. Bij goedkeuring krijgt het voorstel direct kracht van wet. Een fundamenteel referendum wordt gehouden om een bestaande politieke situatie die onder brede lagen van de bevolking onbevredigend wordt geacht, te wijzigen, doorgaans met verstrekkende gevolgen voor de komende generaties.

Correctieve en legislatieve referenda kunnen alleen bestaan indien het een exclusief recht van de burgers is, die dan een beperkt aantal ondertekenaars moeten verzamelen om een dergelijk referendum af te dwingen. Het vereiste minimumaantal ondertekenaars mag om redenen van beheersbaarheid en representativiteit niet te klein zijn, maar ook niet te groot om niet een onoverkomelijke drempel te vormen. Te denken valt aan 1% van de kiesgerechtigde bevolking. Dat is voor nationale referenda ongeveer 100.000 kiezers. In geval van een correctief referendum moet men de additionele eis stellen dat de termijn waarbinnen een dergelijk referendum na het in werking treden van de betwiste maatregel gehouden kan worden, beperkt blijft, daarmede de zaak actueel blijft en zich niet oneindig in de tijd voortsleept: te denken valt aan één jaar. Voorts dient, net als in Zwitserland, een van de wetgevende en uitvoerende macht onafhankelijk college toe te zien op de vraagstelling en de organisatie van het referendum. Ten slotte zullen de normale voor referenda geldende representativiteitsregels in acht genomen worden met een bepaalde zekerheidsmarge, d.w.z. zowel aan opkomst als aan uitslag moet een gekwalificeerde meerderheid geëist worden, bijvoorbeeld 60%. Een correctief of legislatief referendum wordt dan aangenomen geacht als ten minste 60% van de totale kiesgerechtigde bevolking opgekomen is en vervolgens ten minstens 60% voorstander is van de in het referendum voorgestelde maatregel.

Bij fundamentele referenda gaat het om het opzeggen van internationale verdragen, het uittreden of toetreden tot internationale organisaties, het afscheiden of bijvoegen van gebiedsdelen (in Nederland weliswaar niet aan de orde, maar in andere Europese landen wel degelijk) of het veranderen van de staatsvorm. Daar het om beslissingen met verstrekkende gevolgen gaat dient het referendum de toets van het maatschappelijke draagvlak op alle fronten te kunnen weerstaan. Om te beginnen mag het maatschappelijke draagvlak tot uiting komen in het minimaal aantal ondergetekenden dat nodig is om een fundamenteel referendum te organiseren. Niet 1% van de totale kiesgerechtigde bevolking, maar veel meer, bijvoorbeeld 5%. Voorts dient goed nagedacht te worden over vraagstelling en alternatieven en ten slotte mag men eisen dat een meerderheid van de totale kiesgerechtigde bevolking, d.w.z. het product van opkomstpercentage en percentage voorstemmers, voorstander is van de aan referendum te onderwerpen wijziging. Indien genoemde meerderheid klein is, bijvoorbeeld minder dan 55%, dan zal het referendum binnen een bepaalde tijd moeten worden herhaald, ten einde vast te stellen dat de vastgestelde meerderheid stabiel is. Eerst dan kan men eenduidig vaststellen dat er een breed en stabiel maatschappelijk draagvlak is voor de voorgestelde fundamentele wijziging. Blijkt het gewenste draagvlak er niet te zijn, dan moet het niet kunnen dat hardnekkige minderheden keer op keer de gelegenheid hebben dezelfde kwestie aan referendum te onderwerpen, door gedurende lange tijd bij wet te verbieden, bijvoorbeeld 25 jaar, dat wederom een referendum gehouden wordt over dezelfde kwestie.

Het Brexit referendum zal de geschiedenis ingaan als een klassiek voorbeeld van hoe het niet moet. Het werd uitgeroepen door de verkeerde persoon, zonder na te denken over vraagstelling, alternatieven en gevolgen en zonder eisen te stellen aan de representativiteit. Analyseren wij vervolgens deze drie aspecten.

Allereerst kwam het initiatief niet vanuit de burgerbevolking, die een draagvlak zou kunnen vertegenwoordigen, maar werd het eenzijdig uitgeroepen door een regeringsleider, in dit geval David Cameron, zonder zich eerst te verzekeren van voldoende maatschappelijk draagvlak voor de voorgestelde uittreding uit de Europese Unie. Ten tweede werd niet nagedacht over de alternatieven; daar de Europese Unie 80% van de economische en sociale banden van het Verenigd Koninkrijk vertegenwoordigt was een voorafgaande diepgaande brede maatschappelijke discussie over de gevolgen en de mogelijke alternatieven het minste wat men van overheidswege had mogen organiseren.

Dat men inderdaad geen moment stilgestaan heeft bij de gevolgen bleek na afloop: het referendum had het land op meerdere manieren in tweeën gedeeld. De tegenstemmers (tegen uittreding uit de EU) waren voornamelijk jongeren, de voorstemmers voornamelijk ouderen, vaak binnen dezelfde gezinnen. De morele vraag dient zich dan aan of ouderen, die aan de laatste etappe van hun leven bezig zijn, het recht hebben om de jongere generaties met een dergelijke erfenis op te zadelen. Evenwel, ook regionaal werd het land in tweeën gedeeld: de voorstemmers waren voornamelijk op het platteland van Engeland te vinden, terwijl de tegenstemmers zich concentreerden in en rond Londen en in Schotland, Noord-Ierland en Wales, waardoor de afscheiding van Schotland en de toetreding van Noord-Ierland tot de Ierse Republiek niet meer tot het rijk der onmogelijkheden behoren. Ook dient het Verenigd Koninkrijk nu binnengrenzen te tolereren binnen zijn eigen grondgebied, en wel met Noord-Ierland en Gibraltar, daarmede vrij verkeer van goederen en diensten mogelijk te houden met respectievelijk de Ierse Republiek en het Koninkrijk Spanje, waarmee de banden vele malen belangrijker zijn dan die met de overige gebiedsdelen.

Ten slotte de representativiteit: de opkomst was met 72% weliswaar bevredigend te noemen, maar het aantal voorstemmers betrof slechts 51%. Dit betekent dat slechts 72% × 51% = 37% van de totale kiesgerechtigde bevolking van het Verenigd Koninkrijk zich onverkort en onvoorwaardelijk voor uittreding uit de Europese Unie uitgesproken heeft. Kan men met dergelijke magere percentages spreken van de aanwezigheid van een breed maatschappelijk draagvlak dat een zo ingrijpende beslissing rechtvaardigt? Kan men bovendien spreken van een stabiel maatschappelijk draagvlak dat onveranderd voortduurt in de tijd? Had het niet van wijsheid getuigd ten minste een tweede referendum te organiseren met een betere vraagstelling en hogere eisen aan de representativiteit? Evenwel, daar politici er in het algemeen de grootste moeite mee hebben om fouten te erkennen, is het daar nooit van gekomen. De rest van het verhaal kennen we. Er schijnen overigens peilingen te zijn die een meerderheid voor terugkeer naar de Europese Unie suggereren indien dat tweede referendum nu georganiseerd zou worden.

Volledig open kieslijsten

Er zijn in de diverse democratieën op de wereld vier systemen gangbaar bij verkiezingen om kandidaten te kiezen: gesloten lijsten, beperkt open lijsten, volledig open lijsten en vrije lijsten. Bij een systeem met gesloten lijsten stemt de kiezer alleen op een partij en accepteert deze de kandidaten die op de lijst staan; er is geen enkele mogelijkheid een voorkeur kenbaar te maken voor een bepaalde kandidaat. Het systeem is gangbaar in Spanje, Italië en Duitsland. 

Het systeem van Nederland en België is dat van de beperkt open lijsten. De kiezer kiest niet voor een partij, maar voor een kandidaat die, als die meer stemmen behaalt dan 25% van de kiesdeler, met voorrang gekozen wordt in het vertegenwoordigende lichaam waarvoor hij kandidaat staat. In een systeem met volledig open lijsten worden de kandidaten volledig verkozen op volgorde van het behaalde aantal stemmen. Dit systeem is in Finland gebruikelijk.

In een systeem met vrije lijsten heeft de kiezer net zo veel stemmen als er zetels te verdelen zijn. De kiezer kan in het Nederlandse geval al zijn 150 stemmen op één enkele kandidaat zetten, maar deze ook verdelen over meerdere kandidaten en over meerdere partijen. Het is gebruikelijk in Zwitserland en in genoemd systeem bepaalt de kiezer volledig de samenstelling van het vertegenwoordigende lichaam.

Het opener en vrijer de lijsten, hoe democratischer de politieke partijen. Immers, in een systeem van gesloten lijsten is er geen enkele binding tussen kandidaat en kiezer. De kandidaat zal altijd de belangen van zijn partij behartigen en niet die van de kiezer, hetgeen in de praktijk neerkomt op het uitvoeren van de wensen van het partijbestuur. In landen met gesloten lijsten zijn partijen doorgaans hiërarchisch georganiseerde piramidale structuren waarin alle macht geconcentreerd is in de voorzitter (of secretaris-generaal) en de leden weinig tot niets in te brengen hebben.

In een systeem van vrije lijsten kan een partijbestuur wellicht bepalen wat het wil, maar op de samenstelling van het vertegenwoordigende lichaam hebben de politieke partijen geen enkele invloed; de band tussen kandidaat en kiezer is optimaal en kandidaten staan in geheel in dienst van hun kiezers. Een dergelijk systeem van vrije lijsten kan alleen gedijen met democratisch functionerende politieke partijen waarin de leden het eerste en het laatste woord hebben en dus ook de partijbesturen sterk de neiging hebben de belangen van hun leden serieus te nemen.

In Nederland heeft het systeem van beperkte open lijsten altijd bevredigend gefunctioneerd, in die zin dat menig Kamerlid in de historie verkozen is via voorkeurstemmen. Toch is recentelijk de te grote invloed van de partijbesturen op de politieke partijen zich beginnen te wreken; kandidaten worden immers in Nederland doorgaans door een door het bestuur benoemde kandidatencommissie geselecteerd, die daarna weliswaar in algemene vergadering door de leden goedgekeurd moeten worden, maar gaat het initiatief van het bestuur uit, die daarmee grotendeels de samenstelling van de kandidatenlijst kan bepalen. Een zorgwekkende ontwikkeling hierbij is de recente toename van het aantal Kamerleden dat nooit een andere werkgever heeft gehad dan de eigen politieke partij en daardoor eerder geneigd zijn de belangen van hun partij te verdedigen, niet zelden ten nadele van de kiezers; wij hebben inmiddels gezien tot welke misstanden een te geringe band met de kiezers en een te geringe ervaring buiten de politiek kan leiden (de “toeslagenaffaire” en de wijze waarop de covidmaatregelen steeds goedgekeurd zijn).

Ten minste zouden wij in Nederland toe moeten gaan naar een systeem van volledig open lijsten met een bij wet te regelen versterking van de rol van de leden van de politieke partijen. Een mogelijkheid zou kunnen zijn dat kandidaten die door leden voorgedragen zijn altijd de voorkeur krijgen boven de door partijbesturen voorgedragen kandidaten, of dat de kandidatencommissie gekozen wordt door de leden i.p.v. het partijbestuur.

Tot slot

Op het moment van schrijven van dit artikel verkeren Nederland en omringende landen nog steeds in een “lockdown” met vele vrijheidsbeperkende maatregelen waarvan, gegeven de kennis die er momenteel voorhanden is over oorsprong, gedrag en bestrijdingsmogelijkheden van het covidvirus, vele burgers de zin moeilijk meer kunnen inzien en die door de beslissingsnemers steeds moeilijker te rechtvaardigen zijn. Het zal ongetwijfeld leiden tot een toenemende wens om het eigen leven in eigen hand te nemen, van onze openbare bestuurders een rigoureus respect eisend voor de vrijheid en autonomie van de individuele burger en een vertrouwen in zijn vermogen daar op een verantwoordelijke manier gestalte aan te geven. Ongetwijfeld hoort hier een nieuwe staatsrechtelijke ordening bij die dit streven realiseerbaar maakt, waarvoor de voorgestelde hervormingen een aanzet zijn.

woensdag 25 november 2020

Europese steunmaatregelen voor Spanje

De crisis in Spanje is een Nederlands probleem

Spanje verkeert momenteel in zware problemen: het land heeft met 127 per 100.000 inwoners verreweg de meeste coviddoden van geheel Europa, de economie wordt verwacht met ruim 18% te krimpen en de werkloosheid tot 25% te stijgen als gevolg van de extreme lock downmaatregelen die daar afgelopen voorjaar genomen zijn en nu deels weer van kracht zijn, een diepgaande crisis veroorzakend die het land naar verwachting de eerst komende vijf jaar niet meer te boven zal komen.

De toestand in Spanje dient ons ook hier in Nederland grote zorgen te maken. Het is immers niet een klein land met een kleine economie zoals Griekenland of Portugal (met alle respect voor beide landen), doch gaat het om één van de vier na de Brexit overgebleven grote economieën van de Europese Unie, die zelfs belangrijker geacht moet worden dan die van Italië of zelfs Frankrijk. De reden is dat Spanje het land is dat het grootste deel van de Nieuwe Wereld zijn taal en cultuur gegeven heeft en waar nog steeds hoog tegen moederland Spanje opgekeken wordt; gaat het in Spanje goed, dan is dat een inspiratie voor geheel Latijns Amerika, doch gaat het in Spanje slecht, dan heeft dat in Latijns Amerika direct morele en daarop volgend, economische gevolgen. Een langdurige crisis in dat land zal daarom niet alleen ons in Europa, doch de gehele westerse wereld op een gevaarlijke manier verzwakken, iets wat wij ons in Nederland, dat deel uitmaakt van Europa en van de westerse wereld, ons niet kunnen veroorloven gezien de opmars van een aantal nieuwe grootmachten die reeds op niet mis te verstane wijze te kennen hebben gegeven slechts minachting te koesteren voor onze westerse opvattingen over vrijheid, democratie en mensenrechten.

Het tragische is nu dat de problemen in Spanje niet van vandaag of gisteren zijn, doch diep gewortelde oorzaken hebben. Helaas kennen wij Spanje als een economisch instabiel land: de werkloosheid oscilleert daar tussen de 8% en 28% in plaats van tussen de 0% en 8% (maximaal) zoals in ons eigen Nederland en het begrotingstekort, dat structureel is, tussen de -20% en -2% in plaats van tussen de -2% en +2% van het BNP zoals in Nederland.

Ook al zijn de oorzaken velerlei en complex, zijn ze op een beperkt aantal disfunctionerende factoren terug te voeren. Zonder volledig te willen zijn, zijn verreweg de belangrijkste een falend belasting- en premiestelsel dat structureel te weinig opbrengt doordat het de tributen op een verkeerd moment heft, doorgaans voordat het inkomen verdiend is, een oerwoud van vaak tegenstrijdige regelgeving op alle niveaus die burgers en bedrijven belemmert in hun groei en inkomensvorming, een topzware overheidsadministratie met vaak elkaar tegenwerkende instanties en een overbodige zogeheten paralelle administratie die de staat jaarlijks een slordige 25 miljard € kost.

Spanje bevindt zich momenteel op een cruciaal moment. Het land heeft financiële steun nodig en heeft die ook aangevraagd bij haar Europese partners. In juli zijn er afspraken gemaakt om die steun te verlenen wanneer die aangevraagd wordt. Spanje kan dan rekenen op een totaal van 140 miljard €, waarvan 72,7 miljard directe steun en de rest leningen die zeer terecht aan strenge voorwaarden gebonden zijn. Hiertoe dient de Spaanse regering evenwel een nieuwe geloofwaardige begroting te presenteren (men werkt nog steeds met die van 2016) die de schuldverschaffers de zekerheid geeft dat het geleende geld volledig en op tijd terugbetaald wordt.

De voorwaarden voor het accepteren van de nieuwe begroting zijn uitgebreide bezuinigingen en hervormingen, dat wil zeggen dat de nieuwe begroting niet alleen dient aan te geven hoeveel er bezuinigd wordt, maar ook waarop en hoe. Alle hervormingen dienen één gemeenschappelijk doel te hebben: het creëren van economische activiteit (oprichten van nieuwe bedrijven en het groeien van bestaande bedrijven) en het afslanken van de diverse overheidsapparaten.

In het navolgende ga ik niet in op de hoeveelheden die op de Spaanse overheidsbegroting bezuinigd moeten worden, maar wel op de hervormingen die essentiëel zijn om van Spanje eindelijk een competitief land te maken en onder brede lagen van de bevolking als wenselijk worden beschouwd. Ze zijn onder te verdelen in de drie grote blokken ZZP-ers, bedrijven en overheid.

ZZP-ers

Sociale premieheffing

Alvorens dieper in te gaan op de zware problemen die met name ZZP-ers in Spanje ondervinden, in Spanje “autónomos” geheten, is het nodig een aantal eigenschappen van het Spaanse belasting- en premiestelsel uit te leggen. In tegenstelling tot in Nederland en vele andere landen om ons heen worden in Spanje de inkomstenbelasting en de sociale verzekeringspremies gescheiden en door twee aparte ambtelijke diensten geheven. Voor de inkomstenbelasting is de Belastingdienst verantwoordelijk (in het Spaans “Agencia Tributaria”) en voor de sociale premies de Sociale Zekerheid (“Seguridad Social”). Een werknemer of ZZP-er moet bij beide diensten ingeschreven staan. Tot voor kort was er geen koppeling tussen de databanken van beide diensten. De heffingsmethoden van beide diensten zijn ook geheel verschillend. Waar de inkomstenbelasting net als in Nederland volgens het schijvensysteem geheven wordt met over iedere schijf een percentage, met dat verschil dat er in Spanje vijf en in Nederland drie schijven zijn, worden de sociale premies volgens een systeem van tien schijven berekend met voor iedere schijf een vast bedrag per maand.

De inkomsten die de overheid verkrijgt uit sociale premies worden in hun geheel gebruikt voor uitkeringen (in Nederland WW, ZW, Bijstand) en pensioenen (in Nederland AOW, ANW, WIA, WAO). Het ingeschreven staan bij de Sociale Zekerheid geeft in Spanje evenwel ook recht op gezondheidszorg. De kosten van de gezondheidszorg worden daarentegen geheel uit belastingopbrengsten gefinancierd.

Degenen die de gevolgen van deze gescheiden heffing aan den lijve ondervinden zijn vooral de ZZP-ers. Worden bij mensen in loondienst de sociale verzekeringspremies nog redelijk proportioneel via een schijvensysteem geheven, bij ZZP-ers is dat in het geheel niet het geval. Deze categorie verdieners betaalt maandelijks een vast bedrag aan sociale premies, ongeacht het inkomen. Voor ZZP-ers zonder BV bedraagt dit minimaal 290 €/maand en voor ZZP-ers met BV minimaal 400 €/maand. Deze bedragen worden jaarlijks bij Koninklijk Besluit door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgesteld. Voor ZZP-ers die goed verdienen zijn dit alleszins overzichtelijke bedragen. Evenwel, naar schatting 75% van de ZZP-ers verdient voor belasting- en premiehefffing niet meer dan 25.000 €/jaar en bij de minste of geringste tegenvaller worden de maandelijks terugkerende vaste sociale premies een moeilijk te dragen last. We zien dan ook dat iedere keer wanneer er in Spanje een crisis is, vele ZZP-ers hun bedrijf sluiten.

In het verleden golden dezelfde vaste bedragen ook voor beginnende ZZP-ers, die voordat zij ook maar één eurocent hadden verdiend, gelijk die hoge bedragen moesten betalen. Mede onder druk van mijzelf is deze regelgeving verzacht. In 2011 publiceerde ik op mijn blog https://jfbakker.blogspot.com/2011/04/las-empresas-los-autonomos-y-como-salir.html een artikel waarin ik voorstelde de sociale verzekeringspremies inkomensafhankelijk te maken, mij daarbij baserend op het Nederlandse stelsel. Dit artikel werd tot mijn grote verrassing buitengewoon goed ontvangen binnen het collectief van de ZZP-ers, waarna ik zelfs meerdere malen benaderd werd door politici van de toenmalig regerende Volkspartij (Partido Popular). Twee jaar daarna, in 2013, werd een hervorming van het premiestelsel voor ZZP-ers doorgevoerd waarin voor startende ZZP-ers een tarief van 50 €/maand gold dat geleidelijk aan gedurende de twee jaren volgend op hun start opgevoerd werd naar het toenmalige standaardbedrag van 262 €/maand. De maatregel was dermate succesvol dat de daling van de werkloosheid na 2013 vrijwel geheel toe te schrijven was aan het aantal startende ZZP-ers (https://jfbakker.blogspot.com/2014/08/los-autonomos-lideran-la.html).

Evenwel, deze regeling bleef onafhankelijk van het inkomen; het gaf uitsluitend tijd om op te starten en tot een zekere omzet te komen. Wat Spanje daarentegen dringend nodig heeft, en zeker in de huidige tijden, is een stelsel waarin de af te dragen sociale premies geheel afhankelijk worden van het inkomen. Alle verenigingen van ZZP-ers in Spanje eisen dit al jaren van de overheid. Nu de databanken van de Sociale Zekerheid en belastingdienst aan elkaar gekoppeld zijn, is er geen enkele reden meer om het inkomensafhankelijk maken van de sociale premies nog verder uit te stellen.

In Spanje moet een ZZP-er van iedere factuur die hij uitschrijft 21% afdragen aan de Belastingdienst. Bij de jaarlijkse belastingaangifte (in Spanje in juni van ieder kalenderjaar), worden de vooraf afgedragen bedragen gecorrigeerd voor wat de ZZP-er werkelijk had moeten betalen, waarna of bijbetaling volgt, of teruggave. Er zijn nu twee mogelijkheden om de gewenste inkomensafhankelijkheid van de sociale premies te bereiken: de eerste is dat het percentage vooraf van iedere factuur af te dragen inkomensbelasting met enkele procentpunten wordt verhoogd ten behoeve van de sociale premies. De tweede is dat de ZZP-er de mogelijkheid geboden wordt meerdere malen per jaar belastingaangifte te doen, per half jaar of per kwartaal en dat deze belastingaangifte voor de komende periode de hoogte van de af te dragen sociale premies bepaalt, met een zeer laag minimumtarief voor de laagste inkomens, dat 0 €/maand kan zijn, maar in geen geval meer dan 50 €/maand.

Deze maatregel zal een ongekende verlichting betekenen voor de lasten waarmee Spaanse ZZP-ers te worstelen hebben en zal voorkomen dat vele ZZP-ers hun zaak moeten sluiten en daarmee de werkloosheid nog verder toeneemt. Het huidige heffingsstelsel geldt als een krachtige vernietiger van werkgelegenheid in tijden van crisis, terwijl het in gunstige tijden een vertager is van de groei van de daarvan. Met de voorgestelde wijziging zal dit mechanisme omkeren: in tijden van crisis wordt het een stootkussen voor de werkegelegenheid en in gunstige tijden een aanjager ervan.

BV´s

In Nederland maken vele ZZP-ers niet alleen om fiscale, maar ook om commerciële redenen gebruik van een BV, in Spanje “SL” geheten (“Sociedad Limitada”). Dit is in Spanje een stuk moeilijker: het is nog steeds zo dat men voor het oprichten van een SL, 3.000 € aan kapitaal moet storten en deze bij de notaris moet laten registreren wat extra kosten met zich meebrengt. Eveneens betaalt de ZZP-er die een SL bestuurt hogere sociale premies dan een ZZP-er zonder SL. Beide vereisten dienen te vervallen, zodat een Spaanse ZZP-er, net als zijn Nederlandse collega, zonder extra kosten en periodieke lasten een SL kan bezitten en besturen.

Gemeentelijke vergunningen

Degeen die een winkel- of horecabedrijf wil beginnen dient in verreweg de meeste gemeenten een zogeheten openingsvergunning te hebben (“licencia de apertura”). Deze vergunning behelst voornamelijk veiligheidsaspecten van het pand waarin het bedrijf gevestig is. Het is een gemeentelijke vergunning en wordt in het algemeen beschouwd als een tijd- en geldverslindende last daar deze verkregen dient te worden voordat het bedrijf voor het publiek zijn deuren opent. Eveneens is de vergunning gebonden aan het bedrijf i.p.v. het pand. Dat laatste wil zeggen dat bij overname van een bestaand bedrijf en bij nieuwvestiging de ondernemer een nieuwe vergunning moet aanvragen, ook al blijft hetzelfde bedrijfstype in het pand gevestigd. Afhankelijk van de voortvarendheid van de betreffende gemeente kan de vergunningprocedure enkele weken tot vele maanden duren; er is namelijk geen standaard voor de duur van de verschillende procedures (er zijn zelfs gevallen van meerdere jaren bekend), gedurende welke de ondernemer gedwongen is de vaste lasten van zijn bedrijf te betalen (huur en sociale premies).

Reeds in 2012 is landelijk een wet aangenomen die de openingsvergunning vervangt door een zogeheten verklaring van verantwoordelijkheid (“declaración responsable”). Hierin wordt het de ondernemer toegestaan zijn bedrijf te openen na louter de gemeente van dit feit in kennis te hebben gesteld. Later volgt dan inspectie van politie en brandweer waarna de ondernemer zijn bedrijf kan voortzetten, al of niet na het uitgevoerd hebben van eventuele aanbevolen of verplichte verbeteringen. De wet werd echter niet onmiddellijk van kracht; het werd aan de gemeenten overgelaten deze in de jaren daarna toe te passen.

In de praktijk zijn gemeenten over het algemeen zeer terughoudend geweest in het toepassen van deze wetgeving daar deze met de afschaffing van de openingsvergunning een belangrijke inkomstenbron misten, daar voor deze vergunning moest worden betaald. Alleen van de steden Málaga en Madrid weet ik dat deze verklaring van verantwoordelijkheid zijn gaan toepassen met een algehele opbloei van de plaatselijke middenstand als gevolg. Vanzelfsprekend dient de verklaring van verantwoordelijkheid over het gehele land nu dwingend aan alle gemeenten opgelegd te worden.

Bedrijven

Ontslagrecht

Spanje kent een in tweeën gedeelde arbeidsmarkt. Aan de ene kant zijn er degenen die een vaste aanstelling hebben en aan de andere kant zij die dat niet hebben en bijvoorbeeld een tijdelijke aanstelling of één voor een bepaalde opdracht hebben. Een vaste aanstelling geeft recht op een hoge schadevergoeding in geval van niet gedwongen ontslag. Traditioneel bedroeg deze schadevergoeding 45 dagen salaris per gewerkt jaar. Bij de herziening van 2012 werd deze over de gehele linie velaagd naar 33 dagen salaris per gewerkt jaar, hetgeen tot een aanmerkelijke toename van het aantal vaste dienstverbanden heeft geleid. Het vanzelfsprekende gevolg is dat hoe langer de werknemer in dienst is, hoe hoger de schadevergoeding uitvalt. Andere aanstellingsvormen kennen deze schadevergoedingsregeling niet.

Het bestaande ontslagrecht heeft ingrijpende gevolgen. Jonge werknemers worden doorgaans op tijdelijke basis aangenomen en werkgevers zijn er zeer terughoudend in om tijdelijke contracten om te zetten in vaste contracten. Weliswaar mag een tijdelijke aanstelling slechts een beperkt aantal keren met eenzelfde periode verlengt worden, maar daar wordt mee gesjoemeld, bijvoorbeeld door verschillende SL-s te gebruiken voor één en hetzelfde bedrijf.

In tijden van crisis zijn het niet de minst productieve werknemers die het eerst ontslagen worden, doch de jongste met een tijdelijke of recente vaste aanstelling, die evenwel vaak productiever zijn dan hun oudere collega´s met een vast dienstverband.

Het huidige stelsel wordt in brede kringen in de maatschappij als onrechtvaardig en als één van de hoofdoorzaken beschouwd van de hoge werkloosheid in tijden van crisis, die dan traditioneel boven de 20% oploopt. Evenwel, in Spanje vindt men het belangrijk dat werknemers bij niet gerechtvaardigd ontslag een schadevergoeding ontvangen. Slechts twee nieuwe partijen in het Spaanse politieke spectrum, "Vox", van conservatieve signatuur, en “Ciudadanos”, een liberale partij, menen in het zogeheten Oostenrijkse model de oplossing te zien. In het Oostenrijkse model wordt geen onderscheid gemaakt tussen vaste en andere dienstverbanden. In plaats daarvan bouwt iedere werknemer, welk dienstverband deze ook hebbe, gedurende zijn gehele loopbaan schadevergoedingsrechten op. De kosten van deze rechten worden, net als bij de WW en ZW, als premies ingehouden op het salaris. Bij niet gedwongen ontslag kan de werkenemer dan kiezen tussen het incasseren van zijn opgebouwde rechten of het meenemen daarvan naar zijn nieuwe werkkring. Indien de werknemer gedurende zijn loopbaan nooit gebruik gemaakt heeft van zijn opgebouwde ontslagrechten, kan hij deze aan het einde van zijn loopbaan incasseren als aanvulling op zijn pensioen.

De vakbonden en de linkse politieke partijen in Spanje zijn fel tegen op dit voorstel omdat hun leden resp. kiezers vooral te vinden zijn in de categorie bevoordeelde werknemers met een vast dienstveband. Vakbonden en linkse partijen gebruiken het argument dat in het Oostenrijkse model het de werknemer is die de kosten van zijn eigen ontslagvergoeding betaalt, i.p.v. de werkgever. Dit is natuurlijk een schijnargument, daar onder de huidige regeling de werkgever eveneens gelden moet reserveren voor ontslagvergoedingen, die hij, indien deze regeling niet zou bestaan, als extra salaris zou kunnen uitkeren aan de werknemer. In feite betaalt de werknemer altijd welke ontslagvergoeding dan ook, hetzij als loonderving, hetzij als premieheffing.

Het grote voordeel van het Oostenrijkse model is evenwel dat het de gewenste ontslagvergoeding toegankelijk maakt voor alle werknemers, de voor de Spaanse economie uitermate nadelige tegenstelling tussen vaste en niet vaste werknemers opheft, en de werkgever meer flexibiliteit geeft zijn personeelbestand aan te passen in tijden van crisis.

Vermogens Aanwasdeling (VAD)

De “Vermogens Aanwasdeling” was een geniaal idee van wijlen Joop den Uyl, die wenste dat de medewerkers aanvulling op het salaris kregen indien de winst steeg. De werkgevers en rechts Nederland stonden op hun achterste benen. Wat hij er niet bij vertelde was dat deze salarisaanvullingen navenant zouden verminderden indien de winst daalde. Zo verkocht hij het voorstel aan zijn toen zeer radicaal linkse achterban, de kiezers van zijn eigen PvdA en de vakbonden, net als hun huidige Spaanse tegenhangers, zeer vijandig gezind jegens werkevers en hogere inkomens. Het was evenwel het begin van het principe van de prestatie- en bedrijfsresultatenafhankelijke beloning, een element dat in de Nederlandse arbeidsverhoudingen niet meer weg te denken is en bij ons zo veel bijgedragen heeft aan het behoud van werkgelegenheid in tijden van crisis.

De linkse politieke partijen in Spanje, alsmede de vakbonden, willen van de VAD echter niets weten, geobsedeerd als deze nog steeds zijn met de utopie van vaste, veilige en risiscoloze dienstverbanden voor het leven. VAD en Oostenrijks ontslagmodel samen lijken evenwel fundamenteel te worden om werkgelegenheid te behouden in tijden van crisis.

Vakbonden en ondernemingsraden

De grote vakcentrales, CGT en CCOO, hebben nog steeds een macht die hen niet toekomt. Ze hebben inmiddels zo weinig leden dat zij van de ledencontributies niet meer kunnen voortbestaan. In plaats daarvan worden zij rijkelijk gesubsidieerd en via allerlei regelingen bevoordeeld. Eén van die regelingen betreft het recht op vakbondswerk. Net als in Nederland, is ook in Spanje ieder bedrijf dat meer dan een bepaald aantal medewerkers heeft, in Spanje ligt dat aantal bij 50 medewerkers, verplicht tot het instellen van een ondernemingsraad. In Nederland behoeven de leden daarvan geen vakbondsleden te zijn.

In Spanje daarentegen betekent het overschrijden van de grens van 50 werknemers dat één medewerker zich in het vervolg mag wijden aan vakbondsactiviteiten en daardoor volledig vrijgesteld is van het uitoefenen van de functie waarvoor hij was aangenomen, evenwel met volledige doorbetaling van zijn salaris op kosten van de werkgever. Deze persoon dient een vakbondslid te zijn.

Doordat vakbonden in Spanje het tegendeel zijn van democratisch georganiseerde instellingen, wordt deze vrijgestelde medewerker niet gekozen door de werknemers van het bedrijf, doch van boven door de directie van de vakbond aangewezen, waarbij de diverse bedrijven onder de vakbonden worden verdeeld. Ook al vanwege het ontbreken van een VAD of aanverwante beloningsstructuur, voelt de vakbondsvertegenwoordiger zich niet geroepen de belangen van de medewerkers te verdedigen en wordt op die manier een last voor het bedrijf en zijn collega´s. Vele bedrijven weigeren daarom meer dan 49 medewerkers in dienst te nemen, hiermee een belemmering vormend voor de groei van de werkgelegenheid. Er is een schatting dat Spanje door dit vakbondsprivilege permanent afziet van ruim 500.000 volledige banen.

De oplossing van dit probleem is vanzelfsprekend het democratiseren van de vakbonden en het invoeren van het onvervreemdbare recht van werknemers om hun belangen op eigen initiatief en zonder verplichte inmenging van vakbonden te verdedigen. Vanzelfsprekend moeten leden van een ondernemingsraad tijd kunnen hebben om hun werk te doen, doch van volledige vrijstelling van functie kan natuurlijk nooit sprake zijn.

Vennootschapsbelasting

De vennootschapsbelasting (“impuesto de sociedades”) is met 25% in Spanje ongewoon hoog. Evenwel, door een veelheid van aftrekposten en vanwege de over het algemeen geringe omvang van de bedrijven in Spanje is er het gevoel dat deze belasting te weinig opbrengt. De wens bestaat bij de regering deze verder te verhogen, terwijl de tendens in alle landen om Spanje heen is deze te verlagen. De vrees bij economen is dat een verhoging van deze belasting de opbrengsten nog verder zal verlagen, ten eerste doordat het vele internationale bedrijven zal bewegen hun fiscale vestiging in een ander land onder te brengen, en doordat Spanje zich met het huidige tarief al behoorlijk aan de rechter kant van de Laffer curve bevindt.

Er is internationaal inmiddels voldoende ervaring opgebouwd met de vennootschapsbelasting om te weten dat het optimale tarief, datgene dat in absolute termen de meeste belastinginkomsten oplevert, tussen de 15% en 20% ligt; in het Spaanse geval zou een algehele verlaging van het tarief tot 20% met afschaffing van alle aftrekposten (met heldere regels voor welke posten als kosten opgevoerd mogen worden) een goede eerste stap zijn.

Overheden

Ambtenaren

Waar in Nederland ambtenaren gewoonlijk een vast dienstverband hebben volgens de algemene arbeidswetgeving, is dat in Spanje geheel anders. Om in Spanje ambtenaar te worden moet men toelatingsexamen doen. Dit zijn doorgaans veeleisende examens waarvoor kandidaten jaren lang studeren. De beloning is uitermate aantrekkelijk: een vaste aanstelling voor het leven, zonder mogelijkheid om ontslagen te worden, behalve door aantoonbaar en structureel wanpresteren, een criterium dat overigens zelden toegepast wordt. Niet alleen salaris en werk worden gegarandeerd, doch ook de omschrijving van de functie en de plaats waar deze uitgeoefend wordt. Vanzelfsprekend kan een ambtenaar promoveren, maar kan nooit tegen zijn wil overgeplaatst worden, behalve indien daar zeer zwaarwegende redenen voor zijn. Ten slotte kan de ambtenaar die het corps vrijwillig verlaat, niet opnieuw ambtenaar worden tenzij hij wederom toelatingsexamen doet. M.a.w. de Spaanse ambtenaar is dat voor het leven en is als zodanig eigenaar van zijn arbeidsplaats, een eigenschap die hij deelt met zijn Franse, Italiaanse en Griekse collega´s.

Het grote voordeel is dat men een ambtenarencorps verkrijgt dat niet afhankelijk is van de nukken en grillen van zijn politieke bazen, in een land als Spanje een belangrijk argument. Het grote nadeel is evenwel dat enige stimulans om te groeien in de functie of zelfs maar naar behoren te presteren, geheel ontbreekt. Het gesloten karakter van het ambtenarencorps zorgt er ook nog eens voor dat er weinig toetreding is vanuit het maatschappelijke middenveld, waaronder het bedrijfsleven, met als gevolg dat het Spaanse ambtenarencorps geïsoleerd functioneert t.o.v. de maatschappij. Het Spaanse gezegde dat één derde van de ambtenaren inderdaad werkt, één derde niets doet en het resterende derde deel ook niets doet en ook nog eens een keer tegenwerkt, heeft een kern van waarheid. Een uitzondering zijn het Spaanse leger, de politiecorpsen “Guardia Civil” en “Policía Nacional”, die wereldwijd als uitermate professioneel bekend staan, en de artsen en verplegend personeel die in de openbare gezondheidszorg werken.

In alle andere gelederen waar ambtenaren aan het werk zijn, zoals het onderwijs, gemeenten en regionale en landelijke overheidsdiensten, merkt men de gevolgen van het gebrek aan kennis en motivatie in een matige kwaliteit van de dienstverlening: slecht onderwijs, aanvragen die niet accuraat of niet op tijd behandeld worden, een langzame rechtsspraak, enzovoort; de overheid wordt in Spanje beschouwd als een last i.p.v. een bondgenoot waarop men kan vertrouwen.

Een flexibilisering van de arbeidsverhoudingen is onvermijdelijk waarbij prestatiebeloning, intern promoveren en solliciteren, en vrije toe- en uittreding vanzelfsprekende elementen dienen te worden. Voor functies waarvoor specifieke kennis vereist is zouden speciale opleidingen gecreëerd kunnen worden op WO of HBO niveau die dan de toelatingsexamens kunnen vervangen. Eveneens moet men gaan nadenken of mensen die in hulpdiensten werken, zoals schoonmakers, hoveniers, bewakers, vuilophalers, onderhoudsmonteurs, administratieve medewerkers e.d. wel ambtenaar moeten zijn en niet onder de reguliere arbeidswetgeving aangesteld kunnen worden.

Gezondheidszorg

Jaren lang goldt de Spaanse gezondheidszorg als één van de beste ter wereld vanwege de hoge kwaliteit van de Spaanse medici en verplegend personeel. De Spaanse gezondheidszorg is een openbare dienstverlening naar Brits model. Spaanse ingezetenen behoeven geen ziektekostenverzekering af te sluiten en de kosten worden geheel uit belastingopbrengsten gedekt. Er is weliswaar ook een private gezondheidszorg waarvoor men zich kan verzekeren en die een snellere en exquisietere behandeling belooft, maar die is volkomen vrijwillig.

De uitvoeringsbevoegdheid van de gezondheidszorg is geheel overgedragen aan de autonome deelstaten die van de centrale overheid daarvoor de benodigde financiële middelen ontvangen en vervolgens geheel vrij voor dat doel kunnen besteden. Dit gebrek aan controle heeft de autonome deelstaten vrij spel gegeven om met de gezondheidszorg geheel naar goeddunken om te gaan, hetgeen in de tussentijd tot een wildgroei heeft geleid van overbodige functies, het aanstellen van politieke vrienden voor bestuurstaken waarvoor het hen aan de kennis en ervaring ontbreekt en een algehele uitholling van de kwaliteit van de dienstverlening wat zich uit in overbelaste gezondheidscentra, te weinig ziekenhuizen en medisch personeel wat niet naar behoren wordt beloond, terwijl bestuurders topsalarissen opstrijken zonder dat die hoge beloningen gerechtvaardigd zijn. Een bijkomend probleem is dat iedere autonome deelstaat zijn eigen administratiesysteem heeft waardoor iemand uit de ene deelstaat geen vanzelfsprekende toegang heeft tot de gezondheidszorg van een andere deelstaat, plus dat de rechten en plichten van patiënten en zorgverleners niet uniform gedefinieerd zijn.

De gezondheidszorg is het schoolvoorbeeld van een verkeerd begrepen overdracht van bevoegdheden. De overheden, of die nationaal, regionaal of lokaal zijn, dienen de toegang tot de gezondheidszorg te garanderen, maar niet noodzakelijkerwijs de uitvoering daarvan voor hun rekening te nemen. De oplossing van het probleem dient onvermijdelijk gevonden te worden in het uitoefenen van budgettaire controle door de financier, d.w.z. de centrale overheid, het verenigen van administratiesystemen en databanken in één landelijk geheel en in de verzelfstandiging van gezondheidscentra. Dat laatste wordt al toegepast in sommige autonome deelstaten zoals Madrid, met als gevolg een algehele verbetering van de dienstverlening, beduidend lagere kosten en een hogere tevredenheid van de patiënt.

Onderwijs

Waar de openbare gezondheidszorg nog op enige reputatie kan rekenen, is dit met het openbare onderwijs in het geheel niet het geval. Het is al tientallen jaren het zorgenkind in Spanje. Evenals de gezondheidszorg is ook de uitvoeringsbevoegdheid van het onderwijs overgedragen aan de autonome deelstaten, en eveneens zonder zorg te dragen voor controlemechanismen voor kwaliteit en kosten. Het resultaat is een zwaar geïntervenieerd systeem waarbij schoolbestuurders en leerkrachten van boven aangewezen worden, schoolbesturen noch ouders enige zeggenschap hebben over essentiële aspecten als leerkrachtencorps, schoolregels en leermethoden en waarbij in vele autonome deelstaten ouders zelfs niet mogen bepalen naar welke school zij hun kinderen sturen (die wordt aangewezen op grond van woon- of arbeidsplaats).

Daarbij komt een zodanige ideologisering van het openbare onderwijs dat men zonder overdrijven kan vaststellen dat het een ideologisch speeltje is geworden in handen van twijfelachtige politici wier enkele bedoeling is perfecte socialisten, separatisten, nationalisten, katholicisten en wat voor “isten” je ook maar kan verzinnen te kweken, waarbij het welzijn en de toekomst van de leerlingen de laatste prioriteit is.

Evenals dat er private gezondheidszorg is, is er ook privaatonderwijs, voornamelijk op christelijke grondslag, waar iedere ouder vrij is zijn kinderen naar toe te sturen, maar dat zeer duur is met jaarlijkse terugkerende kosten van minimaal 6.000 €/leerling. De vraag ernaar is evenwel zeer hoog.

De politiek dient onvoorwaardelijk haar klauwen van het onderwijs af te trekken. De enige mogelijkheid hiertoe is radicale verzelfstandiging van alle openbare onderwijscentra op zodanige manier dat het in het vervolg de schoolbesturen zijn die beslissen over de sleutelaspecten van het onderwijs, welke zijn het aanstellen van leerkrachten, de onderwijsmethodiek, de schoolregels en de handhaving daarvan. De bevoegdheid voor het kiezen van schoolbesturen moet zoveel mogelijk komen te liggen bij lokale overheden, doch met medezeggenschap van leerkrachten en oudercommissies. Verder dient er volledige schoolkeuzevrijheid voor de ouders te zijn en dient de lerarenopleiding veel meer praktijkgericht te worden.

Soortgelijke maatregelen heeft men in Portugal doorgevoerd tussen 2008 en 2012 met voor de onderwijskwaliteit zeer bevredigende resultaten. Een graadmeter voor de tevredenheid van de bevolking is dat de vraag naar privaatonderwijs in dat land drastisch is afgenomen.

Er zijn mij geen grote verspillingen van geld bekend in het onderwijs in Spanje. In feite, Spanje spendeert minder dan Nederland gemeten in percentages van de begroting (9,97% versus 12,80% volgens de UNESCO). Evenwel, voorgestelde hervormingen in het onderwijs zijn van essentieel belang voor de toekomst van Spanje, die net als in ieder ander ontwikkeld land, nagenoeg volledig afhangt van de kwaliteit van de beroepsbevolking. Voor een uitgebreide uiteenzetting over de problemen in het onderwijs in Spanje: https://jfbakker.blogspot.com/2015/05/y-la-solucion-es-libertad.html.

Justitie

De scheiding van de drie machten die de staat vormen, de wetgevende, uitvoerende en rechtelijke macht, is in Spanje door politieke inmenging steeds verder onder druk komen te staan, terwijl systematische verwaarlozing van de justitie een tergend inefficient apparaat heeft gemaakt waar vonissen in gewone civiele procedures soms jaren lang op zich kunnen laten wachten.

In Spanje is de bevoegdheid over de benoeming van rechters, bevorderingen, overplaatsingen en inspectie in handen van de Algemene Raad voor de Rechtelijke Macht, in het Spaans “Consejo General del Poder Judicial” geheten. De samenstelling van deze raad moet iedere zes jaar door het Parlament met 60% van de stemmen goedgekeurd worden, hetgeen in de praktijk betekent dat de traditionele twee grote politieke partijen PP en PSOE het met elkaar eens moeten worden.

De huidige minister-president van Spanje, Pedro Sánchez Castejón van de socialistische PSOE, die met het uiterst linkse “Unidas Podemos” (UP) een wankele coalitie vormt, wenst dit keer eenzijdig de leden van de CGPJ te benoemen waartoe hij een wetsvoorstel ingediend heeft waarin een absolute meerderheid in de Spaanse Tweede Kamer (“Congreso”) voldoende is. De coalitie PSOE + UP heeft niet de benodigde absolute meerderheid en heeft daartoe de steun van een veelheid van kleine, vaak regionalistische splinterpartijen nodig die allen de onafhankelijkheid van de door hen vertegenwoordigde regio´s nastreven. Het aannemen van genoemd wetsvoorstel betekent in de praktijk het einde van de onafhankelijkheid van de rechtelijke macht in Spanje: ontoelaatbaar voor een vooraanstaand lidstaat van de Europese Unie.

De eerder genoemde politieke partijen "Vox" en "Ciudadanos" wensen dat de samenstelling van de CGPJ in het geheel niet meer in handen is van het Congres en in plaats daarvan bepaald wordt door coöptatie door de zittende leden van de CGPJ wanneer er een plaats vacant komt. Dit voorstel dient door de Nederlandse regering onvoorwaardelijk te worden gesteund waarbij ik zelfs nog verder zou willen gaan. Het ideale zou zijn dat de leden van de CGPJ, net zoals de leden van het Oppergerechtshof in de Verenigde Staten, voor het leven werden benoemd in plaats van dat zij collectief om de zes jaar worden vervangen. Om het prestige van de CGPJ te verhogen zou de benoeming op voordracht van de zittende regering na voorselectie door de zittende leden van de CGPJ door de Koning in plechtige zitting dienen te geschieden. In deze benoemingsprocedure komt de zittende regering weliswaar tussen beiden, maar, doordat de leden van de CGPJ voor het leven worden benoemd, kan het nieuwe lid na zijn benoeming onafhankelijk van de regering die hem voorgedragen heeft zijn werk doen.

Kiesstelsel

Men hoort vaak dat Spanje niet een democratie heeft, maar een partitocratie. Dit is een uitgeklede vorm van democratie waarin de politieke partijen een ongewenste greep hebben weten te krijgen op de maatschappij. De oorzaak is dat in Spanje men niet op personen, maar op politieke partijen stemt. Nu doen we dat in Nederland weliswaar ook, maar in tegenstelling tot in Nederland, waar men bij verkiezingen op een bepaalde kandidaat stemt van een lijst, kan dat in Spanje niet. Daar stemt men voor een politieke partij in zijn geheel, met alle kandidaten die op de lijst staan, zonder een bepaalde kandidaat voorkeurstemmen te kunnen geven. Men noemt dit een kiessysteem van gesloten lijsten, i.t.t. landen als Nederland, België en Duitsland die kiessystemen hebben met open lijsten.

Het onmiddellijke gevolg is dat volksvertegenwoordigers geen binding hebben met hun kiezers. Hierdoor is er traditioneel weinig belangstelling om lid te worden van een politieke partij en nog minder om daarvoor te betalen en daarin actief te zijn. Om toch te kunnen functioneren moeten politieke partijen (en ook vakbonden) een beroep doen op overheidssubsidies en andere minder ethische financieringsbronnen; een aantal politieke partijen en vakbonden hebben al problemen gehad met de justitie vanwege illegale financiering. Deze omstandigheden hebben ertoe geleid dat de politieke partijen in Spanje door de jaren heen zich georganiseerd hebben als pyramidale en weinig democratische structuren, gegroepeerd rond een almachtige president (of secretaris generaal) wiens visie niet wordt betwist en slechts prijs stelt op de de mening van de leden wanneer die strikt nodig geacht wordt, d.w.z. bijna nooit.

Er is nu een situatie ontstaan waarin politieke partijen elkaar op leven en dood bevechten en op geen enkele manier bereid zijn tot akkoorden te komen, juist nu het land in deze moeilijke tijden snakt naar eendracht en samenwerking tussen de verschillende politieke groeperingen om de ernstige economische en psychologische problemen het hoofd te kunnen bieden.

De overgang naar een kiessysteem met open lijsten zal hoog op het wensenlijstje van de Europese geldverschaffers dienen te staan, iets waar de bestaande politieke partijen, behalve wellicht de nieuwkomers “Ciudadanos” en “Vox” zich met hand en tand tegen zullen verzetten, daar het het opgeven van verworven macht met zich meebrengt. Evenwel, de enige manier om de huidige politieke partijen ertoe te brengen hun puur op machtsvorming gerichte politiek los te laten is het aanbrengen van mechanismen die ertoe leiden dat volksvertegenwoordigers banden creëren met hun kiezers, en politieke partijen met hun leden. Het openen van de kieslijsten is daartoe een belangrijke eerste stap. Een bijkomend voordeel is dat een kiessysteem met open lijsten op den duur een ander type politicus zal aantrekken, veel meer gericht op het dienen van de belangen van hun kiezers dan het verwerven van persoonlijke macht. Vanzelfsprekend zal dit de kwaliteit van het bestuur in Spanje blijvend verhogen.

Onderhandelen met de huidige Spaanse regering

Om onze invloedspositie in de Spaanse berotingsonderhandelingen te begrijpen moet men weten hoe de machtsverhoudingen in de Spaanse Tweede Kamer (“Congreso”) op dit moment liggen. Van rechts naar links in het politieke spectrum zijn deze als volgt na de verkiezingen van afgelopen 28 november 2019:

Vox: in Spanje wordt deze partij beschouwd als extreem rechts en zelfs fascistisch, maar naar Nederlandse verhoudingen zou deze partij een mengsel kunnen zijn van de conservatieve vleugel van de CDA en de SGP; zeer patriotisch en voorstander van strenge immigratiecontrole; 52 zetels.

Partido Popular: afgekort PP, een traditionale partij in Spanje, zeer goed vergelijkbaar met onze eigen CDA en Christen Unie, 88 zetels, eigenlijk 92 indien men de 4 zetels van enkele doorgaans met de PP meestemmende regionale splinterfracties uit de Grupo Mixto (zie onder) meerrekent.

Ciudadanos: de Spaanse versie van de VVD; 10 zetels.

Partido Socialista Obrero Español: afgekort PSOE, een oude bekende in de Spaanse politiek, de socialistische partij van Spanje, eens perfect homologeerbaar met de PvdA, maar steeds meer standpunten innemend die in Nederland bij de SP thuis zouden horen. Nu de grootste partij met 120 zetels.

Unidas Podemos: onvervalste communisten die in Nederland in feite niet meer bestaan, steunen openlijk separatistische partijen en worden ervan verdacht financiële banden te hebben met de regimes van Venezuela en Iran; niet te vergelijken met Groen Links of SP; 35 zetels.

Esquerra Republicana de Catalunya: afgekort ERC, de linkse republikeinen van Catalonië, streven openlijk naar afscheiding van Spanje; 13 zetels.

Plural: een amalgaam van linkse ecologisten en rechtse Catalaanse, Valenciaanse en Galicische separatisten; 12 zetels.

Partido Nacional Vasco: afgekort PNV, de Baskische nationalisten, streven naar zo veel mogelijk autonomie zonder voor afscheiding te pleiten; 6 zetels.

EH Bildu: de opvolgers van Herri Batasuna, eens de spreekbuis van ETA toen deze terroristenbeweging nog alom dood en verderf zaaide; in Nederland zou deze partij niet eens mogen bestaan; 5 zetels.

Grupo Mixto: een aantal doorgaans regionaal gebonden splinterpartijen van verschillende ideologie; toch nog goed voor 9 zetels, inclusief de 4 die doorgaans met de PP meestemmen.

Krachtsverhoudingen

Momenteel regeert dus een coalitie van PSOE en UP, die parlamentair ondersteund moet worden door ERC, EH Bildu en de meest linkse partijen van de fracties Plural en Grupo Mixto om wetten te kunnen aannemen. Deze coalitie trad aan in januari van dit jaar en de bedoeling was, na ruim drie jaar gefunctioneerd te hebben met een begroting uit 2016, nog door de vorige regering onder leiding van de PP aangenomen, een nieuwe expansieve begroting door te drukken die gefinancierd zou worden via belastingverhogingen. De covid19 epidemie heeft daar echter een dikke streep door getrokken.

De bezuinigingen en hervormingen die in de nieuwe begroting opgenomen moeten worden zullen echter door geen van de partijen die gedoogsteun verlenen worden ondersteund, terwijl coalitiegenoot UP alles zal doen om de bezuinigingen te verzwakken en de hervormingen tegen te houden.

De enige mogelijkheid om een geloofwaardige begroting aangenomen te krijgen is dat deze gesteund en onderhandeld wordt met de liberale partij Ciudadanos (PSOE + Ciudadanos = 130 stemmen voor) en PP plus satellieten, UP en eventueel PNV zich van stemming onthouden (135 onthoudingen). De overige fracties (85 zetels) zullen tegen stemmen. Een begroting is zelfs haalbaar met een tegenstem van coalitiegenoot UP en PNV (130 stemmen voor, 94 onthoudingen en 126 stemmen tegen), doch dit zal het einde van de coalitie betekenen met als gevolg nieuwe verkiezingen; gezien de op de spits gedreven traditionele vijandigheid tussen de grootste twee politieke partijen PSOE en PP behoort een grote coalitie (208 zetels), die in Duitsland en Nederland zeer gewoon is, niet tot de mogelijkheden.

Pedro Sánchez

Pedro Sánchez Castejón heeft zich ontpopt als een politiek handig en uiterst sluw personage. In 2014 volgde hij Alfredo Pérez Rubalcaba op als secretaris generaal van de PSOE. In 2016 werd hij afgezet, omdat hij geen gedoogsteun wenste te geven aan Mariano Rajoy van de PP, die in dat jaar de verkiezingen had gewonnen, maar alleen een regering kon vormen indien de PSOE zich van stemming onthield. Na de beëdiging van het nieuwe kabinet Rajoy moesten er in de PSOE nieuwe interne verkiezingen gehouden worden om een nieuwe partijleider te kiezen, die Pedro Sánchez geheel tegen de verwachting in wist te winnen.

In juni 2018 bracht hij de regering Rajoy ten val en slaagde hij er zelf in minister-president te worden via een motie van wantrouwen waarvoor hij de steun wist te verwerven van de communistische UP en de regionalistische en separatistische partijen. Zijn regering was evenwel net zo wankel als de centrum rechtse regering die hij ten val had gebracht, waardoor geen nieuwe begroting uitgebracht kon worden. Tegen de belofte in onmiddellijk na de motie van wantrouwen verkiezingen uit te schrijven deed hij dat eerst 10 maanden daarna, in mei 2019.

Pedro Sánchez won deze verkiezingen met 123 zetels en was er zelfs een mogelijkheid een stabiele coalitieregering met Ciudadanos te vormen die toen omhoog ging van 32 naar 57 zetels, maar geen van beide partijen toonde werkelijke bereidheid met elkaar samen te werken. Pedro Sánchez verkoos daardoor nieuwe verkiezingen uit te schrijven voor november van hetzelfde jaar, die zoals reeds bekend, weinig verandering brachten in de reeds uitgekristalliseerde krachtsverhoudingen in het Spaanse Congres. Deze keer koos hij echter eieren voor zijn geld en vormde een coalitieregering met UP met gedoogsteun van dezelfde regionalistische en separatistische partijen die twee jaar eerder de motie van wantrouwen gesteund hadden.

Gedurende de covidcrisis hebben we Pedro Sáchez leren kennen als een grillige en autoritaire persoon. Zijn beleid in de coronacrisis is te bestempelen als één lange trieste reeks van foute beslissingen. Ten eerste sloeg hij een tiental waarschuwingen van serieuze instanties in de wind dat er een gevaarlijke epidemie op komst was. Toen de eerste doden al gevallen waren werd nog de massieve demonstratie van 8 maart goedgekeurd plus een voetbalwedstrijd met publiek en een andere massa manifestatie die achteraf potente aanjagers van besmettingen bleken te zijn geweest. 

Vreemd genoeg werd de alarmtoestand pas zes dagen daarna afgekondigd met een overdaad aan ingrijpende maatregelen: sluiten van alle detailhandel behalve die voor hoognoodzakelijke levensmiddelen en medicijnen, horeca, scholen en culturele instellingen en een absoluut verbod het huis te verlaten behalve voor werk en boodschappen. Evenwel, doordat men de ernst van de situatie onderschat had, waren er geen medische hulpgoederen ingeslagen als zuurstofmaskers, testmateriaal en beschermende kleding voor medisch personeel, en waren er ook geen noodvoorzieningen getroffen zoals in Wuhan. Pas in april begon de deelstaat Madrid op eigen initiatief in congrescentrum Ifema een noodhospitaal te bouwen.

Evenwel, ondertussen moesten de vele ondernemers die hun zaak moesten sluiten wel hun belastingen en sociale premies door blijven betalen en werden pas maanden na de afkondiging van de alarmtoestand financiële noodmaatregelen getroffen t.b.v. ondernemers en werknemers wier salarissen niet doorbetaald kon worden. Door gebrek aan geld bij de overheid kwamen die maatregelen slechts druppelsgewijs tot stand en wachten vele gedupeerden nog steeds op hun geld.

Zwaar getroffen zijn ook artsen, verpleegkundigen en andere hulpverleners in ziekenhuizen, verpleeghuizen en bejaardentehuizen die hun werk zonder afdoende bescherming hebben moeten verrichten, vaak kleding inproviserend van vuilniszakken. Het voorlopige resultaat zijn tot op heden ruim 60.000 doden, waarvan de regering tot ver na het opheffen van de alarmtoestand ruim 15.000 niet heeft willen erkennen, d.w.z. Spanje heeft de trieste eer het record van verreweg de meeste coronadoden per 100.000 inwoners van geheel Europa te hebben gevestigd. Alle maatregelen zijn geïmproviseerd en zijn niet genomen op grond van wetenschappelijke argumenten en objectieve gegevens. Gedurende de alarmtoestand is de regering er altijd prat op gegaan bijgestaan te worden door een commité van experts, dat later nooit bleek te hebben bestaan.

Ook na de alarmtoestand konden de Spanjaarden het leven niet hervatten zonder een veelheid van beperkende maatregelen, waarvan wel de meest stompzinnige de verplichting is om ook in de open lucht mondkapjes te dragen op straffe van torenhoge boetes. Eveneens rust op kleine kinderen onder de 12 jaar de verplichting op school voortdurend mondkapjes te dragen, zelfs bij de gymles. Voor de goede orde: het langdurig dragen van mondkapjes is schadelijk voor de gezondheid daar het zowel de zuurstofopname als kooldioxideafgifte belemmert; dit paardemiddel, waarvan de effectiviteit wordt betwijfeld, zou in feite alleen gedragen moeten worden in omstandigheden waarin dezelfde mensen gedurende lange tijd op korte afstand in lucht van slechte kwaliteit (ongeventileerde binnenruimten, droge verontreinigde buitenlucht) bij elkaar zijn en dan nog alleen wanneer er contact is met kwetsbare groepen zoals in ziekenhuizen en zorginstellingen, en bovendien voor beperkte tijd.

Na de alarmtoestand werd de bevoegdheid over de anticoronamaatregelen gelegd bij de autonome deelstaten die alle hun best doen een nieuwe golf te voorkomen. Het heeft echter de regering van Pedro Sánchez niet belet eenzijdig in de deelstaat Madrid wederom de alarmtoestand af te kondigen met sluiting van detailhandel en horeca tot gevolg, ondanks dat de deelstaatregering de besmettingsgolf onder controle begon te krijgen, hiermee al het gedane werk te niet doend. Het toeval wil dat de deelstaat Madrid geregeerd wordt door een coalitie van PP + Ciudadanos en gesteund door Vox. Het handelen van de centrale regering in deze riekt sterk naar partijpolitieke motieven.

Pedro Sánchez en zijn regering zijn in de pandemie vele malen betrapt op onjuistheden in de berichtgeving, tegenstrijdige maatregelen, vergissingen en zelfs openlijk liegen. Gezien het leed en de schade die zijn aangericht in de vorm van doden, bedrijfssluitingen, werkloosheid en armoede dient onvermijdelijk de vraag gesteld te worden in hoeverre er geen boze opzet in het spel is geweest, want een incompetente bewindsvoerder kan zich één keer, twee keer, misschien drie keer vergissen, maar altijd?

De rol van Nederland

Nederland is in de tussentijd de onverklaarde woordvoerder en leider geworden van de groep die in Spanje minachtend de zuinige landen (los países frugales) wordt genoemd, waarschijnlijk op grond van onze standpunten en strengheid in de overigens succesvolle financiële reddingsoperaties van Portugal en Griekenland, rekenend onder deze “zuinige landen” behalve ons eigen Nederland, ook België, Luxemburg, Oostenrijk, Ierland, Zweden, Finland, de Baltische landen en natuurlijk Duitsland.

Spanje is door het grillige en falende optreden van Pedro Sánchez en zijn regering verworden tot economisch en psychologisch rampgebied en dreigt een destabiliserende factor te worden in de westerse wereld in het algemeen en in Europa in het bijzonder. Het land kan niet meer op eigen benen staan en moet door de Europese partners financieel geholpen worden, wat de Spaanse regering ook toegegeven heeft, waarmee de toestand in Spanje ons probleem is geworden.

Tegelijkertijd zijn door de vijandigheid tussen de grote politieke blokken stabiele regeringen niet meer mogelijk. Spanje heeft een algehele catharsis nodig die de Spanjaarden door de omstandigheden niet meer zelf in gang kunnen zetten. Die catharsis zal van buiten af opgelegd moeten worden en hier is de kans en de verantwoordelijkheid voor Nederland, als aanvoerder van de “zuinige landen”, om een leidersrol in dit proces te vervullen en daarmee Spanje te helpen zijn structurele problemen op te lossen en op deze manier onze westerse beschaving en ons eigen Nederland een enorme dienst te bewijzen.

De democratie versterken

De rede is zoek De 30 ste september 2020 kunnen we als een keerpunt beschouwen in de ontwikkeling van de rechtsstaat in Nederland waar on...